De Grote Onderwijs Jargon Bingo: alle afko's en termen die je hoort (te kennen) als leraar
Je krijgt in een nieuwe baan om de haverklap nieuwe termen en afkortingen naar je hoofd geslingerd, en dat is in het onderwijs niet anders. Daarom bespreken we in deze blog alle begrippen waar jij in het dagelijks leven als leraar mee te maken krijgt, van contractuele zaken en administratie tot stukjes geschiedenis. Soms mag je als leraar immers wél gebruik maken van een spiekbriefje.😉
Onderwijs-afkortingen: wat betekenen po, vo & so?
Studenten, en dan vooral de Marie-Claire’s van deze wereld, staan misschien bekend als de afkorting kings and queens, maar de onderwijswereld doet absoluut niet voor ze onder als het aankomt op afko’s. De meest gebruikte, die vind je hieronder:
-
Po: laten we beginnen waar leerlingen hun onderwijscarrière beginnen, bij het primair onderwijs;
-
Vo: vervolgens zetten ze het voort op het voortgezet onderwijs;
-
So: voor leerlingen met serieuze fysieke of onderwijskundige beperkingen is er het speciaal onderwijs;
-
Tto: tweetalig onderwijs, wat inhoudt dat minstens de helft van de vakken in het Engels gegeven worden. Dit is beschikbaar op alle niveaus;
-
OCW: staat voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij zijn eindverantwoordelijk voor de wetgeving en richtlijnen voor het onderwijs, wat voor jou als (toekomstig) leraar natuurlijk relevant is
-
IQ en EQ: vooral deze tweede is wat nieuwer, maar ze komen steeds vaker voorbij, en dus zijn ze nuttig om ook te bespreken hier. Het intelligentiequotiënt, IQ dus, is een manier om intelligentie te meten. EQ, het emotionele-intelligentiequotiënt is gefocust op het meten van hoe goed iemand emoties bij zichzelf en anderen kan herkennen en hoe hier mee om te gaan.
Tikje saai doch belangrijk: contract- & administratie-termen
Wat staat er allemaal in je contract? Je contract wordt opgesteld op basis van de cao, waar alle arbeidsvoorwaarden in staan waar jij als leraar recht op hebt, of juist aan moet voldoen. Naast salaris en arbeidsduur staan daar ook zaken in zoals verlofregelingen, pensioen en reiskosten. En nog een paar termen die je misschien niet kent, zoals:
-
Fte: staat voor ‘fulltime-equivalent’, maar wordt ook vaak werktijdfactor genoemd. Een 1.0 fte staat dus voor een fulltimefunctie, vaak 36-40 uur per week, en 0.4 fte is een parttime functie van bijvoorbeeld maar 16 uur per week;
-
Individueel keuzebudget: het ikb bestaat uit geld en tijd. Je kan de uren, 64 per jaar bij 1.0 fte, inzetten voor verlof, en je kan het budget dat je spaart laten uitbetalen, of gebruiken om meer verlofuren mee te kopen;
-
Bindingstoelage: voorlopig nog niet van toepassing voor jou, maar wel iets om naar uit te kijken. Deze toelage is bestemd voor werknemers die al in het maximum van hun salarisschaal zijn beland. Om hun loyaliteit te belonen en te stimuleren, krijgen zij nog een extra bonus ieder jaar, in plaats van elk jaar een schaal omhoog te gaan.
En dan heb je nog termen die te maken hebben met contracten en administratie, maar die niet in jouw contract staan, zoals werkverdelingsplan (de vervanger van wat voorheen de normjaartaak was) en formatieplan. Het werkverdelingsplan is de contractuele afspraak van hoeveel uur een leraar dient te werken aan welke taken per jaar. Zoveel uren voor de klas, zoveel uren voor administratie en nakijkwerk, etc. Het formatieplan is het overzicht en de indeling van hoeveel personeel er per functie beschikbaar is op de school, en hoeveel uur ze werken, wat voor contract ze hebben enzovoorts. Ietwat stoffig dus allemaal, maar wel handig om te weten.
Functietitels van onderwijs-collega’s
Je mede-leraren, de conciërge en je onderwijsassistent, van hen zal je de juiste titel vast wel kennen. Maar elk bedrijf heeft wel een paar functietitels die je wellicht niet helemaal kent of begrijpt. Een school is daar geen uitzondering op, dus hier zetten we er nog een paar concreet voor je op een rijtje.
Alsof je nog geen genoeg had van de vorige afkortingen, er zijn ook twee functietitels die vaak worden afgekort: LiO en ib’er. Deze staan voor leraar in opleiding, wat redelijk voor zich spreekt, en intern begeleider. Voor die laatste zul je hier en daar best dankbaar zijn, aangezien ze een hoop taken oppakken waar leraren zoals jij niet altijd de tijd voor hebben. Denk hierbij aan kinderen uit de klas halen voor 1-op-1 begeleiding, maar ook inzetten bij een les en feedback geven als je merkt dat je ergens moeite mee hebt. Hun takenpakket verschilt per school, maar grofweg zorgen ze ervoor dat alle leerlingen goed onderwijs krijgen en zich zo goed mogelijk ontwikkelen. Een handige collega dus!
Dan door naar een iets meer bekendere functie: de schoolleider heet de directeur, tenzij jouw school ook gymnasiumvakken zoals Latijn en Grieks aanbiedt, dan heet deze persoon een rector. Over Grieks gesproken, daar komt de term mentor vandaan. In het voortgezet onderwijs betekent dat tegenwoordig een docent die verantwoordelijk is voor een stamklas. Ze zijn net iets meer betrokken bij de begeleiding en ontwikkeling van die leerlingen dan bij de rest.
In een bepaalde fase van hun onderwijskundige ontwikkeling gaan leerlingen nadenken over wat ze willen doen na hun middelbareschooltijd. Dan kunnen ze terecht bij de decaan, die zich specialiseert in loopbaanbegeleiding en het kiezen van vervolgstudies. Naast leraar zijn sommige van jouw collega’s ook teamleider (ook wel afdelingsleider), en kunnen zij een aantal taken enigszins van jouw bordje afnemen. Voor hulp bij medische gevallen of lastige situaties met specifieke leerlingen heeft elke school ook een zorgteam. Dit team bestaat uit verschillende professionals die allemaal experts zijn in bepaalde aspecten van ondersteuning bij de ontwikkeling van kinderen.
Dit was een snelle samenvatting van de meest ingewikkelde termen die je tegen kunt komen in het onderwijs. Wil je een uitgebreidere uitleg van alle functies binnen het onderwijs, klik dan op de linkjes, of lees deze blog.
P.S. Deze zijn ook nog goed om te weten
Je bent nu al een heel eind. Je kan zonder problemen je contract doorlezen, en je weet wat je collega’s doen en hoe je ze moet noemen. Nog een paar laatste begrippen, die je waarschijnlijk al wel kent, maar die we toch graag benoemen, just in case.
De bso zorgt voor buitenschoolse (en dus ook tussenschoolse) opvang voor kinderen, vaak voor kinderen wiens ouders overdag moeten werken. En dan mogen om de zoveel tijd zowel jij als die ouders ook nog ‘s avonds opdraven voor de welbekende ouderavond. Hoewel het niet iedereens favoriete bezigheid is, zijn deze avonden wel van belang om de ontwikkeling van iedere leerling te bespreken met de ouders, zodat iedereen op de hoogte en op dezelfde lijn blijft. En als we het hebben over niet iedereens favoriet maar wel belangrijk, moeten we natuurlijk ook nog even de onderwijsinspectie benoemen. Hun slogan spreekt boekdelen: "effectief toezicht voor beter onderwijs". Daarom zit er dus minstens één keer in de vier jaar iemand achter in jouw klas om poolshoogte te nemen. Oh, en als een van je collega’s het heeft over een plasketting, wees niet bang; dat is een ketting waar leerlingen om vragen als ze naar de wc moeten. Tegenwoordig zijn er veel andere alternatieven voor een fysieke ketting, of hebben scholen het überhaupt niet meer, maar is toch goed om te weten om verwarring te voorkomen.
Mocht iemand ECHT je onderwijsjargon op de proef willen stellen, vraag ze dan eens naar de Mammoetwet van 1963, ingegaan op 1 augustus 1968, de grondlegger van het huidige onderwijslandschap in Nederland. Dat zal ze leren!😜